‘Laatst zag ik op de trombosepoli een patiënt van 99 jaar met een trombosebeen die eerst op de spoedeisende hulp was geweest. Eigenlijk zou zo iemand hiervoor niet naar het ziekenhuis hoeven komen’, vertelt internist en vasculair geneeskundige Anne Esselink. Binnenkort hoeft dit niet meer dankzij de samenwerking met huisartsen bij patiënten met diep veneuze trombose. Samen met huisarts Guido Adriaansens startte Esselink dit zorgtraject op.
Einde van de middag op de SEH
‘Een patiënt met verdenking op een trombosebeen komt in de regel nooit op maandagochtend om 8 uur naar de spoedeisende hulp, maar altijd tegen het einde van de middag en dan vaak ook nog op vrijdag’, zegt Anne Esselink. ‘Terwijl er best veel diagnostiek nodig is om de diagnose diep veneuze trombose te stellen en de behandeling met antistolling ook snel moet starten. Daarom vroegen we ons af of we beter gebruik konden maken van de mogelijkheden die de huisarts heeft om snel tot de diagnose trombosebeen te komen én al met een behandeling te starten zodat we de zorg beter kunnen reguleren? En kan de huisarts ook meer patiënten met diep veneuze trombose zelf diagnosticeren en gaan vervolgen, zodat deze patiënten in de eerste lijn kunnen blijven?’
Diagnostiek in de eerste lijn
‘Sinds de NHG-richtlijn diep veneuze trombose en longembolie er is, hébben huisartsen ook meer mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling in de eerste lijn’, zegt Guido Adriaansens. ‘We starten met uitvragen, het been bekijken en opmeten, en we laten bloedonderzoek doen. Is dat negatief, dan is de kans op trombose heel klein. Bij positieve bloeduitslag starten we met antistolling. Ook dat is tegenwoordig heel gemakkelijk met een tablet. Om de diagnose definitief te maken, is nog steeds een echo nodig bij de radioloog in het ziekenhuis, maar dat kan nu wachten tot de volgende dag. Zo kunnen we veilig de nacht overbruggen en de zorg zo veel mogelijk tijdens de werkdag organiseren.’
Zorg dicht bij huis
Het grote voordeel voor de patiënt is dat deze in de eerste lijn kan blijven en niet een aantal uren op de spoedeisende hulp hoeft te zijn. Hij blijft zorg krijgen van de huisarts dichtbij huis. ‘In geval van trombosebeen heeft de huisarts bij de aanvraag van de echo aangegeven of hij de patiënt zelf blijft behandelen of wil dat de internist de behandeling overneemt’, zegt Adriaansens. ‘Dat vind ik zelf erg prettig, want wat ik zelf kan doen, wíl ik ook graag doen. Maar dat geldt niet voor elke huisarts.’
Ruggenspraak
Kiest de huisarts ervoor om de patiënt zelf te behandelen, dan is er backup vanuit het ziekenhuis. ‘Er is een teleconsult ingericht voor aanvullend niet spoedeisend overleg’, zegt Esselink. ‘Ook kan de huisarts altijd telefonisch of via email overleggen als hij ruggenspraak wil hebben. In bepaalde situaties moeten patiënten met diep veneuze trombose altijd in het ziekenhuis behandeld worden, zoals bij zwangere vrouwen, verdenking op een longembolie, een hele slechte nierfunctie en bij kanker. Maar patiënten met bijvoorbeeld een trombosebeen na een operatie kunnen zeker bij de huisarts blijven.’
Waar hoort iets thuis?
Er is nog een voordeel: een derde tot de helft van de patiënten met verdenking op trombose, blijkt uiteindelijk geen trombose te hebben. Zij kunnen nu eenvoudig gediagnostiseerd worden in de eerste lijn. ‘Dat is patiëntvriendelijk en nu goed georganiseerd’, zegt Adriaansens. ‘Er is een goede splitsing tussen mensen die in de eerste en in de tweede lijn thuishoren, dat is hierbij heel duidelijk voor de huisartsen. En in groter verband helpt het mee aan de mindset van huisartsen en specialisten dat we bij alle activiteiten die we ondernemen nadenken waar ze thuishoren.’
Toekomst
In de toekomst zullen huisartsen en specialisten alleen maar meer gaan samenwerken, verwacht Adriaansens: ‘Bijvoorbeeld als meer nacontroles bij de huisarts terecht gaan komen. Hoe meer je samenwerkt met elkaar, hoe beter je elkaar leert kennen en vertrouwen. Daardoor komt die samenwerking weer heel makkelijk tot stand. Daar is dit initiatief een goede aanzet voor. De toekomst is volgens mij niet de patiënt verplaatsen van de eerste lijn naar het ziekenhuis, maar de expertise van het ziekenhuis naar de eerste lijn laten komen.’